|
||||||||
Nauwelijks een half jaar na hun titelloze tweede plaat zijn de drie jongelui, die door het leven gaan als Donder er zowaar al met hun nieuwste worp. Helemaal verrassend is dat niet, aangezien we, ten tijde van het verschijnen van die vorige plaat al mochten vernemen dat ze volop bezig waren met de opnames van deze derdeling. Staat u me vooral toe de drie muzikanten nog even bij naam te noemen: pianist Harrison Steingueldoir is nauwelijks 23, afkomstig uit Knokke, waar hij al op z’n zevende aan de piano verslingerd geraakte en les ging volgen aan de MAAK-muziekacademie. Dat was kennelijk de juiste voorbereiding voor een conservatoriumopleiding in Antwerpen, waar hij afstudeerde in 2017. Op dat moment was de eerste Donder-plaat er al en had Harrison ook al een CD uit als Waiting for M., getiteld “Lea”. Best een begaafd en creatief kereltje dus en dat kan ook gezegd worden van de andere twee: bassist Stan Callewaert, wiens afkomst mij helemaal onbekend is, maar van wie ik wel weet dat hij in ongeveer twee dozijn groepen actief is (geweest) en drummer Casper Van De Velde, wiens eerste stappen in en om Denderleeuw gezet werden. Later ging hij naar Brussel studeren, werd deel van onder andere SCHNTZL en Bombataz en grossiert hij in overwinningen bij allerlei jazz contests. De drie samen, dat konden we al horen op de eerste twee platen, hebben heel hard gewerkt aan het vinden van een eigen muzikale taal, die ze met deze nieuwe CD ook effectief gevonden blijken te hebben. Ik weet niet precies hoe ik het moet uitdrukken, maar ik had vanaf minuut 1 het gevoel dat ik deze muzikanten begrijp: ik kan helemaal meegaan in de beelden, die de muziek oproept, ik kan de veelzijdigheid en de ongetemde vrijheid voelen, die deze drie elkaar gunnen, ik kan tegelijk aanvoelen hoezeer ze elkaar beïnvloeden en beter maken. De titel van de plaat staat in zijn alledaagsheid een beetje haaks op de vorm en de inhoud van de bijzondere muziek die ze bevat: dit is in essentie een erg stille plaat -uitgezonderd “Don’t Stop, it Feels Like Paradise”, dat een lel van een percussietrack is, die je heel stilletjes achterlaat. Zowat alle andere songs draaien om erg, heel erg rustige, maar steevast beklijvende pianolijnen, die zodanig uitgepuurd zijn, dat er werkelijk geen noot teveel aan is en die heel mooi omgeven worden door soms nauwelijks hoorbare bas en abnormaal melodieuze percussie. De manier waarop ze zich de Elliott Smith-song “Alphabet Town” eigen maken, snijdt je de adem af en veroorzaakt keer op keer kippenvel, net zoals de indrukwekkende titeltrack of het hoogst weemoedige “Nostalghia”. Deze gasten hoeven nergens meer verstoppertje te spelen: ze kunnen technisch zowat alles, maar ze gooien elke gram ballast overboord en bereiken zo echt maximaal effect: ze dwingen je als het ware dóór te luisteren en ze weten donders (!) goed waar ze mee bezig zijn. Wanneer ik deze regels uittik, is de plaat al twee maanden uit, maar ik wachtte opzettelijk met schrijven, gewoon om er zeker van te zijn, dat ik niet al te zeer uit reflex of emotie zou gaan schrijven. Geen idee hoe vaak ik de plaat beluisterd heb, maar zeker is dat ik ze bewust de voorbije twee weken aan de kant liet liggen en toen ik ze gisteren opnieuw opzette, was het weer meteen prijs: die warme gloed, die van deze plaat uitgaat, omhulde mij meteen weer en voor zover ik daar iets mee kan bedoelen, wil ik benadrukken dat dat mij niet zo erg vaak overkomt. Donder heeft een formidabele nieuwe plaat uit, dat kan ik niet genoeg benadrukken. (Dani Heyvaert)
|
||||||||
|
||||||||